Gemeenten, woningcorporaties en warmtebedrijven bevinden zich in een duivels dilemma in de energietransitie. De opgelegde doelstellingen zijn ambitieus, maar daar zouden de partijen in goede onderlinge samenwerking best uit kunnen komen. De pijn ontstaat door de kaders waarin die doelstellingen moeten worden gerealiseerd. Want als de eindgebruiker volgens de wet niet voor de verduurzaming mag betalen, het Rijk en de EU slechts zeer beperkt willen bijdragen, de beurs van gemeenten en woningcorporaties leeg is en de warmtebedrijven hun netwerk op die manier niet rendabel kunnen exploiteren, wie gaat er dan betalen?
Woningcorporaties zitten vast
Kleinverbruikers, waaronder huurders betalen conform de huidige Warmtewet volgens het Niet Meer Dan Anders principe (NMDA). Dat betekent dat een afnemer van warmte gemiddeld genomen niet meer betaalt voor warmte dan hij nu doet. Woningcorporaties moeten echter ook energielabelsprongen voor al hun vastgoed maken, wat een investering vergt die zij niet kunnen doorberekenen in de huurprijs.
Daarnaast is de maximale huurprijs van sociale huurwoningen door de overheid gereguleerd en wordt bepaald door het Woningwaarderingsstelsel (WWS). Ook de huurprijsontwikkeling is gereguleerd. Daardoor is de maximale huurprijs van sociale huurwoningen niet kostendekkend voor de nieuwbouw van huurwoningen, laat staan voor aansluiting op een duurzaam warmte- en koudenet. Gemiddeld moeten corporaties 60.000 euro per nieuwbouwwoning bijleggen.
De woningcorporatie zou als eigenaar van het gebouw moeten bijdragen aan investeringen in een duurzaam alternatief voor de gasaansluiting met een BAK (Bijdrage Aansluit Kosten) en eventueel een aanvullende kostendekkingsbijdrage. Maar de woningcorporatie heeft in de huidige kostendekkingssystematiek al geen ruimte voor de BAK, laat staan dat zij van betekenis kunnen zijn voor de kostendekkingsbijdrage.
Warmtebedrijven moeten vollooprisico beperken
Warmtebedrijven staan te popelen om hun warmte- en koude-netwerk uit te breiden om bij te dragen aan de energietransitie. Dat is echter een complex proces, waarbij het vollooprisico van het warmtebedrijf een belangrijke rol speelt. De businesscase van warmte- en koudenetten kent echter risico’s, die afwijken van andere duurzame energieprojecten, zoals het vollooprisico. Het vollooprisico is het risico dat de vraag naar warmte en koude achterblijft op de verwachte afzet op het moment dat het investeringsbesluit werd genomen. De investeringen blijven dan nagenoeg gelijk, maar de inkomsten uit de aansluitbijdragen en warmte- en koudeleveringen blijven achter op de prognoses.
Met instrumenten op basis van wet- en regelgeving en beleid kan dit risico beperkt worden, zoals een aansluitplicht, maar ook met financiële ondersteuning in de vorm van een garantiesysteem, subsidies of een fonds, op lokaal of regionaal/nationaal niveau. Overheden, zoals gemeenten, provincies en het Rijk, kunnen duurzame warmte en koude netten geoorloofd financieel steunen zonder dat een aanmeldingsprocedure bij de Europese Commissie hoeft te worden doorlopen. Toch weten veel overheden dit niet en zijn terughoudend in het bijdragen aan het beperken van dit vollooprisico.
Er is hoop
Toch gloort er hoop aan de horizon in het Limburgse. Provincie en Limburgse corporaties hebben de handen ineengeslagen om de verduurzaming tóch mogelijk te maken. Binnen de geformeerde kraamkamers is een versnellingsaanpak geformuleerd, waarbij de samenwerking met innovatieve partijen als Mijnwater een belangrijke succesfactor is.
In de regio Parkstad is een relatief grote voorraad bestaande woningen die verduurzaamd moeten worden. Het opschalen, standaardiseren en daarmee verlagen van de kosten van het warmtenet van Mijnwater is hierbij essentieel. Momenteel onderzoeken we aan de hand van enkele concrete voorbeelden hoe we zo kostenefficiënt mogelijk kunnen verduurzamen. Om doorbraken en kostenbesparingen te forceren is het belangrijk dat zowel woningcorporaties als warmtebedrijf goed naar hun eigen positie en knelpunten kijken. Recente projecten, zoals de bestaande gestapelde woningen aan de Marcellusstraat in Heerlen heeft bijvoorbeeld geresulteerd in levering van warmte door Mijnwater op middentemperatuur in plaats van levering op lage temperatuur, een kostenreductie voor de woningcorporatie. Ook het schrappen van koudelevering en de piekvoorziening voorlopig met aardgas op te lossen, kan aanzienlijke besparingen opleveren. Daarmee zou al 85% duurzame warmte geleverd kunnen worden, om later, als de Warmtewet 2.0 realiteit is en mogelijk een ander kader geldt voor de realisatie, verder te verduurzamen.
Ondertussen blijft de betaalbaarheid van het Mijnwater-energie uitwisselingsnet onze hoogste prioriteit. We werken aan verdere kostenreductie door verdere industrialisatie van zowel het proces als de benodigde componenten van het energie-uitwisselingsnet.
Verduurzaming vergt een duurzaam referentiekader
Parallel aan wat de komende jaren al met eigen en gezamenlijke inspanningen gewonnen kan worden, is een ander referentiekader nodig. Een nieuwe infrastructuur, een innovatieve techniek, dat is onvergelijkbaar met een bijna 60 jaar oud gasnetwerk. Mijnwater betoogt dan ook om haar energie-uitwisselingsnetwerk te vergelijken met een ander duurzaam alternatief, zoals de elektrische luchtwarmtepomp. In dat opzicht zijn we al bijna concurrerend in prijs. Naarmate ons netwerk groeit, zal meer en meer restwarmte en -koude van industrie, retail en woningen benut kunnen worden en kunnen we er echt mee concurreren. Door de bufferwerking en de lagere belasting van het elektriciteitsnet kan bovendien bespaard worden op die infrastructuur.
Ook wordt de toegevoegde waarde van een regionaal warmtenet nog onvoldoende gezien. Denk hierbij aan de waardestijging van de woning na de transformatie, maar ook aan de maatschappelijke waarde van de verduurzaming met Mijnwater. Investeren in een regionaal warmte- en koudenetwerk betekent investeren in de regionale werkgelegenheid en de regionale economie. De euro’s die in de regio worden verdiend, worden immers ook weer grotendeels in de regio gespendeerd, terwijl de bestedingen aan gas rechtstreeks naar het buitenland (grotendeels Rusland) verdwijnen en niet ten goede komen aan de regio.
Andersom: de innovatieve kennis die we in de regio opdoen, kunnen we niet alleen in eigen land toepassen, maar ook over de grens en zo bijdragen aan verduurzaming over de wereld.
Als we gezamenlijk die waarde zien, gaan we denken in oplossingen, linksom of rechtsom.
Haak aan bij de zoektocht
Innoveren is vooral zoeken, leren, verbeteren. Bij die zoektocht hebben we alle maatschappelijke stakeholders nodig. Waar een gemeente regisseert en een woningcorporatie aanjaagt. Waar een Provincie anticipeert op het belang voor de regionale economie. Waar Rijk en Europa kaders schept en stimuleert. Maar ook leveranciers, adviseurs en aannemers hebben we keihard nodig om de volgende fase in te gaan. Alleen samen kunnen we een strategische visie ontwikkelen die ook echt realistisch en uitvoerbaar is. Extra financiële impulsen vanuit regionale, nationale en internationale overheden zullen zeker nodig zijn. Maar het begint bij een open dialoog over kansen, met de blik vooruit.
Bronnen: Aedes, Startmotorkader Toelichting (april 2020), Binnenlands Bestuur